Beschrijving

Merleau-Ponty start zijn voorwoord met een oproep om wetenschappelijke kennis te herfunderen in de leefwereld — de directe, prewetenschappelijke ervaring van het leven. Hij roept op tot terugkeer tot «de dingen zelf», een sleutelbegrip uit de fenomenologie van Husserl: om de wereld echt te begrijpen moeten we vertrekken vanuit de levenswereld en niet vanuit abstracte wetenschappelijke constructies. Hij benadrukt dat waarneming niet zomaar gebeurt vanuit een intern subject dat losstaat van objecten, maar zich ontvouwt in een organische relatie met de wereld om ons heen. Onze perceptie is ingebed — we bestaan én kennen in de wereld, niet erbuiten — waardoor de scheiding tussen subject en object fundamenteel problematisch wordt. Met deze houding ontmantelt Merleau-Ponty traditionele, positivistische visies op wetenschap die forceren op objectieve en distantieerde afstand. Hij pleit voor een filosofie die de inherent menselijke aard van waarneming erkent: existentiële, belichaamde ervaring vormt het beginpunt van ieder filosofisch en wetenschappelijk denken.