Beschrijving

In deze bundel worden de gedichten verzameld die Rilke schreef in een periode van grote persoonlijke en historische veranderingen. Het zijn de jaren waarin Europa door de Eerste Wereldoorlog verscheurd werd en waarin Rilke zelf in Zwitserland en later in Frankrijk verbleef. De gedichten uit deze tijd ademen een gevoel van verlies, verlangen en een zoektocht naar zin in een verscheurde wereld. Tegelijkertijd klinkt er een diepe verbondenheid met natuur, kunst en het innerlijk leven. Een belangrijk deel van de bundel bestaat uit de beroemde Duineser Elegieën (1912–1922), waarin Rilke nadenkt over de verhouding tussen mens, engelen en de oneindigheid. Hierin zoekt hij naar woorden voor het onzegbare: de angst voor de dood, maar ook de schoonheid en kracht van het bestaan. In dezelfde periode schreef hij ook de Sonnetten aan Orpheus (1922), waarin muziek, poëzie en mythe samenvloeien tot een ode aan de scheppingskracht van kunst. De bundel als geheel laat zien hoe Rilke zich ontwikkelde tot een van de grootste dichters van de moderne tijd. Zijn taal is muzikaal en beeldrijk, vaak moeilijk te doorgronden, maar altijd doordrenkt van spirituele intensiteit. De gedichten uit deze jaren getuigen van een dichter die balanceert tussen wanhoop en hoop, tussen het vergankelijke en het eeuwige, en die met zijn woorden probeert het menselijk bestaan te verheffen.