Beschrijving

Augustinus schreef De stad van God begin vijfde eeuw, naar aanleiding van de plundering van Rome door de Visigoten in 410. Veel tijdgenoten zagen dit als bewijs dat het christendom de ondergang van het rijk had veroorzaakt. In dit omvangrijke werk weerlegt Augustinus die aanklacht en schetst hij een bredere visie op geschiedenis en samenleving, waarin aardse gebeurtenissen niet losstaan van Gods plan. Hij maakt een fundamenteel onderscheid tussen de “stad van de mens” en de “stad van God”. De eerste is gebaseerd op eigenliefde, macht en vergankelijkheid; de tweede op liefde tot God en de eeuwige bestemming van de mens. Beide steden lopen door de wereldgeschiedenis heen, vaak vermengd, maar met een geheel andere gerichtheid: de aardse stad zoekt tijdelijke roem en bezit, de goddelijke stad zoekt vrede en verlossing. Het werk is tegelijk apologetisch, theologisch en filosofisch. Augustinus laat zien dat ware gelukzaligheid niet in aardse macht of rijkdom ligt, maar in de gemeenschap met God. De wereldgeschiedenis wordt zo een pelgrimage van de gelovigen, die te midden van politieke omwentelingen en menselijke broosheid hun uiteindelijke rust alleen vinden in het hemelse Jeruzalem. Daarmee werd De stad van God een van de invloedrijkste teksten in de christelijke en westerse traditie.